Is de rooimachine van de woningmarkt straks nog te beheersen?

Door Sebastien Reinink - jong-BNSP

De druk van de woningvraag, betaalbaarheidseisen en stapelende belangen leiden tot toenemende standaardisatie en efficiëntie in de woningmarkt. Conceptueel bouwen (zoals woonfabrieken) wordt steeds vaker ingezet om ‘woonproducten’ efficiënt en snel van tekentafel naar realisatie te brengen. Dit wordt extra gestimuleerd door het onlangs onder minister Keizer gepresenteerde Woonakkoord, waarin grootschalige nieuwe (of vooral al langlopende) buitenstedelijke bouwlocaties worden aangewezen om snel veel woningen te bouwen. Denk aan polder Rijnenburg en de Haarlemmermeer West.

Het is te loven dat de vastgelopen woningmarkt steeds serieuzer wordt genomen door de Rijksoverheid. De hernieuwde daadkracht die onder het vorige kabinet begon wordt doorgezet. Vooralsnog blijven daarin ook de hernieuwde instituties overeind zoals het ministerie VRO en de Nota Ruimte met de daaraan gerelateerde programma’s.

Het lijkt echter nu wel heel hard te gaan: er worden grote stappen gezet en hoge kwantitatieve ambities gesteld. De woningmarkt dendert als ware het een rooimachine over de buitenstedelijke gronden aan de rand van de stad. Steeds vaker zien we als jonge stedenbouwkundigen en planologen dat de ‘woonproducten’ en het te behalen percentage uitgeefbaar al vooraf vastliggen. De excelsheet wordt zo geprojecteerd op de gronden waar we zo goed en zo kwaad als het kan nog ruimte proberen te vinden voor groen, water en ontmoeting. Het gegeven dat deze gebieden vaak op autolocaties liggen, helpt ook niet mee: de parkeernorm legt een gigantische claim op de openbare ruimte in dit soort wijken.

Inherent aan ons vak is het afwegen van belangen in de ruimte. Dit wordt dan ook al decennia in Nederland gedaan en het heeft ons een netjes geordend en overzichtelijk land opgeleverd. Wat de huidige situatie anders maakt, is dat de kwantitatieve vloedgolf eerder minder rekening hoefde te houden met klimaatverandering en in het verlengde daarvan het bodem-water systeem. Denk maar aan de grootschalige plannen uit de jaren ‘60 en ‘70 waarin grote stempelwijken ‘tabula rasa’ over de ommelanden van de steden werden geprojecteerd. Inmiddels weten we beter en worden bijna alle plannen afgestemd op klimaatverandering en het bodem-water systeem ter plekke en is er meer aandacht voor de negatieve effecten van grootschalige woningbouw.

Toch is de huidige opgave en procesbenadering dusdanig gericht op versnellen dat kwantiteit als we niet oppassen de overhand krijgt in de planvorming. Hoe leuk zijn wijken waar de ‘woonproducten’ van de betreffende woonfabriek nog jarenlang naadloos zijn te herkennen? Dit kan een unheimisch gevoel oproepen, vooral wanneer deze soort wijken net als de stempelwijken van de jaren ‘60 in verschillende steden naadloos op elkaar lijken.

Gelukkig zijn er inmiddels ook veel positieve ontwikkelingen in het conceptueel bouwen. Vooral als de samenwerking met een architect wordt gezocht kunnen dit soort woningen naast snelheid ook een hoge ruimtelijke kwaliteit bieden. Hetzelfde geldt voor de stedenbouwkundige: als het ontwerp van de wijk, de straat en het landschap met zorg goed op elkaar zijn afgestemd, kunnen de daarin geplaatste woningen gezamenlijk een goede mix van snelheid, klimaatadaptatie, woonkwaliteit en ruimtelijke kwaliteit bereiken. Hier moet dan wel aandacht en ruimte voor zijn. Een kwantitatieve benadering vliegt al snel onderweg uit de bocht.

Kortom, benader de kwantitatieve woonopgave ook als structuurversterking van het water-bodemsysteem en de natuur. Betrek daarin ontwerpkracht en laat de eenzijdige focus op kwantiteit ietwat los. Zo ontstaat ook in de nabije toekomst een mooi en geordend Nederland waar een goede afweging is gemaakt van de belangen in de ruimte en gewerkt is aan een minder overspannen woningmarkt in een omgeving met hoge ruimtelijke kwaliteit. Als jong-BNSP werken we daar graag aan mee.

Volgende
Volgende

De planoloog: specialist of generalist?