Verlies de kracht van gematigde verstedelijking niet uit het oog
door Sebastien Reinink
De Beroepsvereniging van Nederlandse Stedebouwkundigen en Planologen (BNSP) organiseerde onlangs twee debatten over de ‘stand van de stedenbouw’. Met als inzet de vraag: hoe verhouden de stedenbouwkundige plannen zich tot maatschappelijke thema’s als verstedelijking en ‘water en bodem sturend’? Stedenbouwkundige Sebastien Reinink maakt zich zorgen over de toenemende compactheid met steeds kleinere woningen en pleit voor een gematigde vorm van verstedelijking.
Op 3 april vond op initiatief van de BNSP het eerste debat over de stand van de stedenbouw plaats in het Utrechtse stadskantoor. Deze eerste debatavond in een reeks van drie stond in het teken van grootschalige gebiedstransformaties in de stad. Een zeer brede vertegenwoordiging van de Nederlandse stedenbouwkundige vakwereld was aanwezig, waardoor de zaal al snel te klein bleek.
Het is mooi om te zien hoeveel stedenbouwkundige expertise er in Nederland is. Zo werd opgemerkt dat in deze zaal waarschijnlijk al meer stedenbouwkundigen aanwezig waren dan in heel Duitsland. Dit wordt nog zichtbaarder in de grootschalige gebiedstransformaties van de laatste jaren: de plannen hebben doorgaans een hoge ruimtelijke kwaliteit en een innovatief stedenbouwkundig karakter. Concepten als mobiliteitshubs, radicale stedelijke vergroening en de grotere nadruk op verblijfskwaliteit maken het mogelijk om in beperkte binnenstedelijke ruimtes kwalitatief hoogwaardige woonomgevingen te maken.
Toch komen de grenzen in zicht, werd opgemerkt door enkele aanwezige stedenbouwkundigen. Duidelijk is dat de stedenbouwkundige kwaliteit vooral zit in het benutten van de plek-specifieke kenmerken en het daaruit ontstaan van een uniek verhaal van de plek. De invulling echter, begint steeds meer op elkaar te lijken. Door de complexiteit van de binnenstedelijke stapeling van opgaven, een kwakkelende bouweconomie en de druk op de woningmarkt, wordt steeds vaker dezelfde oplossing gevonden. En die oplossing is vooral: een hogere dichtheid.
Dat biedt mogelijkheden om meer en kleinere woningen te realiseren en om de kosten voor zowel klimaatadaptatie als hogere bouwkosten terug te verdienen. Kenmerkend is de grens van 50 vierkante meter gebruiksoppervlak. Sociale huurappartementen zijn veelal kleiner omdat een private gebouwgebonden buitenruimte zoals een eigen balkon en een individuele berging dan niet meer verplicht zijn volgens het bouwbesluit. De vraag is alleen: leidt dit tot een vorm van stedenbouw waar we over 50 of 100 jaar tevreden mee zijn?
Kwetsbare stedelijkheid
Wie terugkijkt naar de afgelopen 100 jaar ziet dat binnensteden onderhevig zijn geweest aan verschillende opvattingen over woningtypologieën en dichtheden. Momenteel zitten we al enige tijd in een periode waarin gebiedstransformaties vooral kleine appartementen met kleine balkons en beperkte collectieve groene ruimte op straatniveau produceren. Hoewel goede stedenbouw veel van de negatieve effecten van compactheid zoals mentale stress, congestie en gezondheidseffecten kan mitigeren, kun je vraagtekens zetten bij de langdurige houdbaarheid van deze stedenbouw. Want gezien de druk op zowel de binnenstedelijke ruimte als de businesscase, is het evenwicht fragiel: het gaat al snel mis als de compactheid gevoelsmatig te groot wordt en gebieden per plot worden ontwikkeld.
Naast de binnensteden die steeds drukker worden door de groeiende bevolking, speelt mee dat de in aanbouw zijnde hoogstedelijke wijken het risico lopen om in een tijd van mindere druk op de woningmarkt ook minder gewild te worden. Immers, een aantal specifieke aspecten van deze wijken hangt samen met de bereidheid van de bewoners om daaraan bij te dragen. Denk aan het onderhoud van de collectieve voorzieningen zoals liften, gezamenlijke wasruimten en steeds vaker stadsverwarming.
Maar ook het intensievere collectieve groen, gebruik van nieuwe mobiliteitssystemen, de beperkte private buitenruimte en de draagkracht voor eventuele voorzieningen. Functioneren deze hoogstedelijke plekken over 20 jaar nog net zo als in de renders wordt beloofd, of veroorzaakt het bereikbaar worden van andere woonvormen een ommekeer in het stedenbouwkundig denken over de hoogstedelijke stad? Als dat gebeurt, dan zijn sterk stedelijke gebieden met hoge dichtheid ook meteen kwetsbaar: minder mensen, minder draagvlak voor voorzieningen, minder zorg voor de omgeving.
Tapijtenstedenbouw
Architect en stedenbouwkundige Sjoerd Soeters sneed onlangs nog dit punt aan in televisieprogramma OP1 (vanaf minuut 35), waarin hij waarschuwt voor het verliezen van het grotere plaatje in de stedenbouw en de veranderlijkheid van stedenbouwkundige trends door de jaren heen. Hij waarschuwt voor ‘tapijtenstedenbouw’ waar elke plot als een individueel tapijt op een tapijtenmarkt wordt uitontwikkeld zonder oog te hebben voor het grotere geheel. Het steeds meer versplinteren van het traditionele beeld van de stad met een logische opvolging van straten, pleinen en buurten zorgt voor minder binding tussen buurten en het verliezen van de identiteit van de stad.
De hogere dichtheden leiden er bovendien toe dat de binding met de straat afneemt. Waar in eerdere periodes niet veel hoger werd gebouwd dan zes of zeven lagen, is dit tegenwoordig als gevolg van de hoge grondprijzen en druk op de woningmarkt wel anders. En dat legt druk op de leefbaarheid van steden.
Door de huidige woningnood is er voor iedere woning tegenwoordig een afzetmarkt te vinden. Maar we moeten ons wel afvragen hoe toekomstbestendig de huidige neiging is om steeds meer kleinere woningen toe te voegen. We weten hoe onverwachte maatschappelijke wendingen effect kunnen hebben op onze steden. Denk maar aan de ontwikkeling van de Bijlmer of de suburbane vlucht uit de verpauperde binnensteden in de jaren 80. Of en zo ja hoe de hoogstedelijke gebieden in de Nederlandse stad hiermee te maken krijgen is natuurlijk niet te voorspellen, maar bekeken vanuit het oogpunt van goede stedenbouw die de mens centraal stelt, is het wel nodig om helder te krijgen waar de grenzen van de leefbare stad liggen.
Buitenstedelijke uitleg
Heet hangijzer is vervolgens of uitleglocaties of ‘straatjes erbij’ uitkomst bieden en vooral hoe dit soort ontwikkelingen zich verhouden tot het credo water en bodem sturend en toenemende ruimteclaims. Dit thema werd aangesneden tijdens het tweede debat over de stand van de stedenbouw op 15 mei. Gemene deler van de huidige generatie buitenstedelijke plannen lijkt te zijn dat deze altijd worden gecombineerd met een significant stuk natuurontwikkeling om het natuurlijk systeem weerbaarder en rijker in ecologie te maken. De precieze maatregelen worden afgestemd op de lokaal aanwezige bodemkwaliteiten en watersysteem.
Buitenstedelijke gebiedsontwikkelingen kunnen als aanjager fungeren voor noodzakelijke landschappelijke transformatie
Een voorbeeld hiervan is de Gnephoek, waar naast woningbouw een significant stuk natuur wordt ontwikkeld in veengebied, maar waar elke straat en stoep gefundeerd moet worden op palen om verzakking tegen te gaan. Een ander voorbeeld is de Lange Weeren bij Volendam, waar natuurontwikkeling een groot deel van het plangebied bestrijkt, maar waar wel een significante uitbreiding van het dorp in het omringende groen wordt voorgesteld. Deze ruimte kan dus niet meer gebruikt worden voor eventuele ruimtevragen in de toekomst zoals waterberging.
Deze voorbeelden laten zien dat buitenstedelijke gebiedsontwikkelingen als aanjager kunnen fungeren voor de noodzakelijke landschappelijke transformatie naar een klimaatrobuuster en ecologisch rijker systeem. Het nadeel is dat deze ruimte definitief gereserveerd wordt door verstedelijking, wat in de toekomst een gebrek aan ruimte kan veroorzaken voor bijvoorbeeld waterberging, nieuwe bossen, energieopwekking of andere ruimtevragen. Daarnaast speelt mee dat de woningtypes in dit soort wijken nog steeds vooral bestaan uit grondgebonden types in lage dichtheden, waarover het PBL terecht aangeeft dat deze wijken gemakkelijk het particuliere domein van hoge inkomens worden.
De tussenvariant: gematigde verstedelijking
Wat overblijft is de vraag of er een andere vorm van verstedelijking mogelijk is, die wellicht de voordelen van beide vormen kan verbinden en antwoord geeft op het woningbouwvraagstuk. In die zin lijkt het nieuwe coalitieakkoord daarvoor mogelijkheden te bieden. Stevige maatregelen die spreken over ‘grootschalige nieuwe woningbouwlocaties nabij bestaande infrastructuur’ met eisen aan betaalbaarheid en financiële impulsen, kunnen de opmaat zijn naar nieuwe vormen van verstedelijking. Hierin kunnen hogere dichtheden gecombineerd worden met natuurontwikkeling en mobiliteitssystemen beter worden afgestemd op de behoefte: lopen en fietsen voor de korte en middenafstand en de OV en de auto voor de langere afstanden. Daarbij is het zo veel mogelijk voorkomen van nieuwe uitsluitend autolocaties cruciaal om ook de toenemende druk op de autowegen het hoofd te kunnen bieden.
Het is zaak om het stedenbouwkundige antwoord te formuleren op de opgaven, de mogelijkheden en behoeften om de – onvermijdelijke verdere – verstedelijking van Nederland onder een andere politieke wind de juiste richting op te sturen. Aan de hoeveelheid stedenbouwkundige- en planologische expertise zal het in Nederland niet liggen.